De eerste voorwaarde is dat de betrokkene verzekerd dient te zijn. De kring van verzekerden is omschreven in art. 7 t/m 10 WIA en art. 16 WIA. Om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, dient de betrokkene werknemer te zijn in de zin van de Ziektewet.
De tweede voorwaarde is dat werknemer de wachttijd vervult. Dit houdt in dat werknemer onafgebroken gedurende 104 weken ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebrek. Bij het bepalen van de wachttijd worden periodes van arbeidsongeschiktheid samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Ook periodes van ziekte die worden onderbroken door een periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof worden onder voorwaarde samengeteld.
In de regel kan een werknemer kan na 104 weken ziekte in aanmerking komen voor een WIA uitkering. Daarvoor beoordeelt het UWV of werknemer arbeidsongeschikt is voor “algemeen geaccepteerde arbeid”. Dat is dus niet gelijk aan de arbeid die u verrichtte voor ziekte en/of arbeidsongeschiktheid.
Als de werknemer met die arbeid niet meer dan 35% kan verdienen dan met de arbeid waarvoor hij is uitgevallen, heeft hij recht op een WIA-uitkering.
Het UWV beoordeelt de WIA-aanvraag, maar toetst daarbij ook eerst nog of werkgever aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Als dat niet het geval is, kan het UWV een loonsanctie opleggen. Dat kan betekenen dat de loondoorbetalingsplicht met 1 jaar wordt verlengd en de WIA dus wordt uitgesteld.